Montessori- en voltijds hoogbegaafden onderwijs.

Maria Montessori

Maria Montessori is op 31 augustus 1870 geboren in Chiaravalle, een klein plaatsje bij Ancona, Italië. Na haar middelbare schooltijd aan de Regia Scuola Tecnica Michelangelo Buenarotti kiest ze, tegen de gewoonte van de tijd aanvankelijk voor de studie voor ingenieur, maar later voor de medicijnenstudie. Ze is daarmee een van de eerste vrouwelijke medicijnen- studenten van Italië en in 1896 de eerste vrouwelijke arts.

"Ik zal me altijd een klein meisje van 6 blijven herinneren die in de beginperiode van mijn experimenten tegen me zei als een echte filosofe: "er zijn twee mooie zaken op de wereld; de godsdienst en de wiskunde"."

In augustus 1896, een maand na haar afstuderen, wordt Maria Montessori uitgekozen om Italië te vertegenwoordigen op een internationaal vrouwencongres in Berlijn. Haar toespraken tot het congres worden zeer enthousiast ontvangen, maar Maria Montessori weigert zich tot 'beroemdheid' te laten kronen door de pers en besluit een wetenschappelijke carriëre na te streven. 

In november 1896 komt ze in het Santo Spirito-ziekenhuis in Rome in contact met 'idiote' kinderen. Ze ontdekt dat deze kinderen helemaal niet 'idioot' zijn, maar dat ze zich, volstrekt verstoken van enig speelgoed of leermiddel, nooit hadden kunnen ontwikkelen. Zij trekt zich het lot van deze kinderen aan. Ze verdiept zich in de psychologie en de pedagogie en ontwikkelt, geÏnspireerd door het werk van de artsen Itard en Seguin, zintuiglijk ontwikkelingsmateriaal.

In 1898 wordt Maria Montessori directrice van een door de Italiaanse regering gesticht intituut voor de opleiding van onderwijzers voor geestelijk gehandicapte kinderen. Twee jaar later wordt zij docente aan het Regio Instituto Superiore Femminile di Magistero, een Hogeschool voor vrouwen in Rome. Ze werd belast met het onderwijs in hygiëne en de antropologie.

In 1904 wordt zij benoemd tot hoogleraar in de antropologie aan de Universiteit van Rome, een leerstoel die zij bekleedt tot 1916. Tegelijk schrijft zij zich in als student in de pedagogie.

In 1907 krijgt ze de mogelijkheid haar ideeën in de praktijk te brengen in de armoedewijk San Lorenzo in Rome. Hier sticht zij haar Case dei Bambini, de 'kinderhuizen' waar de triomftocht van het montessorionderwijs over de hele wereld begint.

In 1934 verlaat Maria Montessori Italië, omdat Mussolini wil ingrijpen in haar onderwijssysteem; met name zijn besluit om schooluniformen in te voeren kan Maria Montessori niet accepteren. Van de ene dag op de andere houdt het montessori-onderwijs in Italië op te bestaan. Maria Montessori verhuist naar Barcelona, waar zij in 1936 door het uitbreken van de Spaanse burgeroorlog wordt verdreven.

Zij reist naar Engeland, waar het Vijfde Internationale Montessori Congres gehouden wordt. Hier spreekt zij voor het eerst over het voortgezet onderwijs, en lanceert het zg. Erdkinder-plan. Nog in 1936 vestigt zij zich in Nederland, waar inmiddels het hoofdkwartier van de Montessoribeweging is gevestigd. In Laren wordt een montessorischool geopend, waar Maria Montessori van plan was vijf maanden per jaar les te geven. In oktober 1939 verlaat zij Nederland met haar zoon Mario om een reis naar India te maken. In India geeft zij een groot aantal lezingen, georganiseerd door de theosofische vereniging. Ook geeft zij montessoricursussen en ontwikkelt ze ideeën die beschreven worden in Door het kind naar een nieuwe wereld.

Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog maakt dat die reis ruim zes jaar zou duren, tot 1946. In dat jaar keert zij terug naar Nederland, waar zij in 1950 benoemd wordt tot ridder in de Orde van Oranje Nassau en een eredoctoraat ontvangt van de Universiteit van Amsterdam. Ze bezoekt het 9e Internationale Montessori Congres in Londen (mei 1951) en geeft nog een cursus en Innsbruck. Na een serie lezingen in Italië keert ze terug naar Nederland. Op 6 mei 1952 overlijdt zij, een paar maanden voor haar 82ste verjaardag. Zij ligt begraven in Noordwijk.

De kern van haar methode wordt meestal samengevat in de uitspraak: 'Help mij het zelf te doen'; alle opvoeding is in principe zelfopvoeding. Uitgangspunt is dat een kind een natuurlijke, noodzakelijke drang tot zelfontplooiing heeft. Opvoeding en onderwijs moeten onderkennen wat de behoeften van een kind op een gegeven moment zijn en daarop inspelen, door de juiste omgeving en materialen te bieden.